Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Ms 32 Utrecht Psalter, psalm 2 (detail)

Reims (School)

Karolingisch scriptorium en centrum van boekverluchtingskunst, gevestigd in Reims.

Inleiding; indeling in 4 fasen

Als opvolger van de Hofschool van Karel de Grote werd Reims het belangrijkste centrum van de Karolingische renaissance. Het scriptorium werd actief rond 800 (Saint-Remi, sacramentarium, ca 798-800, verwoest in een brand in het jaar 1774) en haar werkzaamheden eindigden rond 884 (Cambridge, psalter, ca 883-884). In de tussenliggende periode is sprake van een briljante ontwikkeling, die geassocieerd kan worden met de namen van achtereenvolgens aartsbisschop Ebbo en aartsbisschop Hincmar (845-882).

Ondanks de schaarste van historische bronnen en referenties kunnen toch een viertal perioden worden onderscheiden gedurende welke in de 9e eeuw handschriften werden verlucht in Reims (aldus Mütherich 1996, p. 106), te weten 1) de vroege periode (800-816), 2) de periode onder leiding van aartsbisschop Ebbo (816-835, 840-841), 3) de periode onder leiding van aartsbisschop Hincmar (845-882), en 4) de late periode onder leiding van aartsbisschop Fulco (883-900).

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Ms 32, psalm 95 (detail)

De School van Reims in de literatuur

Het Ebbo Evangeliarium heeft vanaf de 19e eeuw het vertrekpunt gevormd van de geschiedenis van de boekverluchtingskunst in Reims. Janitschek 1889, p. 93-4, bracht een aantal evangeliaria (waaronder het Loisel Evangeliarium) in verband met het Ebbo Evangeliarium op grond van textuele en artistieke verwantschap.

Doorslaggevend voor het belang van de School van Reims is evenwel het door Goldschmidt 1892 en Durrieu 1895 (zie ook hierna onder: Utrechts Psalter) aangetoonde verband tussen het Ebbo Evangeliarium en het Utrechts Psalter. 

Georg Swarzenski 1902 verschafte als eerste een overzicht van de boekverluchting in Reims, gevolgd door Boinet 1913, pl. LXI-LXXVIII.

Ook de fameuze Bijbel van San Paolo in Rome werd (voor het eerst door Nordenfalk 1931 en 1938) toegewezen aan Reims.

Uiteindelijk ontstond een zodanige  complexe en verwarrende hoeveelheid aan onder de noemer: “Reims” samengebrachte handschriften en stijlen (zie bijv. Boeckler 1930 die de Groep van het Krönungsevangeliar localiseert in Reims en ook handschriften uit Tours toeschrijft aan Reims), dat (hernieuwd) orde geschapen diende te worden. De grote kenner van de karolingische boekverluchtingskunst, Wilhelm Koehler, bewerkstelligde zulks met zijn schitterende serie Die karolingischen miniaturen.

Het ordenen van het voorhanden materiaal en het inzichtelijk maken van de ontwikkeling van de School van Reims was niet het enige probleem waarmee in wetenschappelijk opzicht moest worden afgerekend. Vragen ontstonden omtrent de oorsprong van de stijl en de iconografie van de miniaturen, alsmede omtrent de bronnen en modellen die de School van Reims beïnvloedden. In dit opzicht werd de wetenschappelijke focus gericht op het Utrechts Psalter (zie verder onder: De pictoriale bronnen van het Utrecht Psalter).

De Vroege periode van de School van Reims

De vroege handschriften uit Reims bevatten vrijwel uitsluitend ornamentale decoratie, waarin oudere vormen uit de achtste eeuw bewaard zijn gebleven, nog onbeïnvloed door de karolingische renaissance. Afbeeldingen van figuren, zoals de drie in copie bewaard gebleven afbeeldingen uit het hierboven genoemde verloren gegane sacramentarium van Saint-Remi (zie afb. Mütherich 1996, p. 107), kwamen aldus zelden voor. Het belangrijkste voorbeeld van de vroege fase van Reims is te zien in de Epistles van St. Paul, thans bewaard in Londen (British Library, ms Harley 1772).

De School van Reims tijdens Ebbo

Het evangeliarium van Ebbo behoort tot de absolute hoogtepunten van Karolingische boekverluchtingskunst en van middeleeuwse kunst in het algemeen.

Met dit evangeliarium betreden we een nieuwe wereld van beelden die teruggaan op de laat-antieke kunsttradities, toegankelijk gemaakt middels de karolingische renaisance. De vier evangelisten portretten kunnen zonder meer in verband worden gebracht met de afbeeldingen in het Weense Krönungsevangeliar, maar bezitten niet meer de klassieke rust en uitstraling die kenmerkend is voor de werken uit de Groep van het Kröningsevangeliar.

Integendeel, de portretten van de evangelisten zijn buitengewoon expressief, waarbij de evangelisten doordrongen lijken te zijn van een soort innerlijke kracht die lijnen doet vervloeien en een welhaast pathetisch bewegen tot gevolg heeft. In dit opzicht overtreffen deze portretten nog de afbeeldingen in het Utrechts Psalter. De kalme, waardige portretten van de evangelisten uit het Weense Krönungsevangeliar zijn vervangen door “zieners”, hetgeen laat zien dat de artisiesten van het Ebbo-evangeliarium wel putten uit dezelfde antieke bronnen als de verluchters van het Krönungsevangeliar, maar deze bronnen radicaal transformeerden.

Het Utrechts Psalter

Sleutelwerk evenwel van de School van Reims vormt het beroemde Utrechts Psalter, vervaardigd tussen 816 en 823. Geen bijbelboek genoot in de vroege Middeleeuwen grotere populariteit dan de psalmen, waarvan de klaag- en smeekbeden, de lof- en dankgezangen niet alleen deel uitmaakten van de liturgie, maar ook de individuele gelovigen vertroosting schonken.

Van de vele bewaard gebleven psalteria kan geen enkele wedijveren met het Utrechts Psalter dat de meest omvangrijke (166 afbeeldingen), oorspronkelijke en geïnspireerde reeks tekeningen bevat die pen en inkt in de geschiedenis van de middeleeuwse kunst hebben voortgebracht. De meeste tekeningen zijn een letterlijke uitbeelding van de dichterlijke tekst van de psalmen. De wijze waarop de tekst van de psalmen in beeld wordt gebracht, is geen eigen vondst van de kunstenaars van het Utrechts psalter; zij komt, zij het op kleinere schaal, ook voor in negende eeuwse Byzantijnse psalteria en in een Karolingisch handschrift (Stuttgart, Landesbibliothek, bibl. Fol. 23) (zie hierna uitgebreid onder: De pictoriale bronnen van het Utrecht Psalter). Technisch lijken deze afbeeldingen evenwel in geen enkel opzicht op de tekeningen in het Utrechts Psalter waarvan het illusionistische karakter aan de mythologische landschappen van de Romeinse muurschilderkunst uit de eerste eeuw vooor en na Christus doen denken en waarvan de expressieve levendigheid van de figuren enkel wordt geëvenaard door de uit hetzelfde scriptorium stammende Evangeliarium van Ebbo.

Dit Evangeliarium van Ebbo is overigens van doorslaggevend belang gebleken als het aankomt op het vinden van een juiste localisering en datering van het Utrechts Psalter. Daar waar Springer 1880 uitgaat van de latere Karolingische tijd en een Angel-Saksische oorsprong aanneemt, waarbij hij met name aan het scriptorium van Winchester denkt, is het Goldschmidt die in 1892 het klooster Hautvillers in Reims aanwijst, juist vanwege de sterke gelijkenis met de miniaturen uit het Ebbo-evangeliarium. Ook Durrieu 1895 komt, onafhankelijk van Goldschmidt tot eenzelfde resultaat (Tikkanen 1895-1900 (1975), p. 173, 174).

De pictoriale bronnen van het Utrecht Psalter

De vraag naar de oorsprong van de stijl en de iconografie van de afbeeldingen in het Utrechts Psalter, alsmede naar de bronnen en modellen die aan dit psalter ten grondslag lagen, is in de literatuur op verschillende wijzen beantwoord, waarbij de volgende twee uitersten tegenover elkaar geplaatst kunnen worden:

  1. de tekeningen van het Utrechts Psalter zijn een volledig oorspronkelijke schepping van karolingische kunstenaars;
  2. het Utrecht Psalter is een copie van een veel vroeger handschrift.

Kunsthistorici als Springer 1880 en Leitschuh 1894 waren volledig overtuigd van de originaliteit van het Utrecht Psalter (Tikkanen 1895-1900 (1975), p. 176, herhaald in Van der Horst 1996, p. 73). Ook Tikkanen 1895-1900 (1975), de grote autoriteit aan het begin van de 20e eeuw op het gebied van psalter illustratie in zowel het Oosten als het Westen kwam uiteindelijk tot de conclusie dat het psalter geen copie was van een vroeger Christelijk exemplaar, maar dat het een eclectisch karolingisch werk betrof. Hoewel sprake kon zijn van de toepassing van vroegere Griekse en eigentijdse Westerse bronnen, was het psalter in zijn opvatting qua essentie een onafhankelijke, originele schepping. In de meer recente tijd heeft ook Engelbregt 1965 zich een aanhanger getoond van bovenstaande zienswijze, daar waar hij vond dat vele details uit de tekeningen onmiddellijk waren gebaseerd op de observatie van de natuur en op het dagelijkse karolingische leven.

Reeds Goldschmidt 1892 verkondigde een radicaal andere opvatting daar waar hij van mening was dat het psalter een copie was van een veel vroeger handschrift (hij maakt de gevoltrekking dat “dass im Utrechtpsalter nicht eigene Erfindungen des Malers vorliegen, sondern dass er direct eine Vorlage copierte“; zie Hulshof 1944, p. 33). Goldschmidt vermoedde dat dit voorbeeld was ontstaan in de pre-iconoclastische Grieks-Byzantijnse wereld. Graeven 1898 steunt Goldschmidt in deze zienswijze en werpt de interessante stelling op (m.i. in de jongere literatuur genegeerd; Van der Horst 1996, p. 73 noemt de naam van Graeven wel, echter zonder bronvermelding en zonder omschrijving van de stelling zelf) dat de oorsprong van de afbeeldingen in het Latijnse psalter zuiver Grieks zouden zijn en aldus zouden zijn ontworpen voor een (ouder) Grieks handschrift, waarmee dan zou zijn aangetoond dat inderdaad van een ouder voorbeeld gebruik is gemaakt.

Met het Utrechts Psalter verwante handschriften

De afbeeldingen uit een tweetal andere psalters zijn nauw verwant met die uit het Utrecht psalter, zowel stilistisch als iconografisch. Hoewel de afbeeldingen uit het hier bedoelde Troyes psalter en Douce psalter niet van bijzonder hoge kwaliteit zijn, zijn ze in kunsthistorisch opzicht toch van belang aangezien de illustraties bij psalm 51 gelijk zijn aan die bij psalm 51 in het Utrecht psalter, zonder evenwel daarvan gecopieerd te kunnen zijn, zodat ze stammen van een ouder, 4e of 5e eeuws, archetype.

Ook de beroemde Bijbel van San Paolo is uiteindelijk aan Reims toegewezen. Het openingsblad toont een gekroonde en op de kroon gezeten koning, waarvan thans algemeen wordt aangenomen dat dit Karel de Kale is.

Rome, Abbazzia di San Paolo fuori le Mura, Bijbel van San Paolo fuori le Mura, openingsblad met Karel de Kale

Ook tussen de Berner Physiologus en het Utrechts Psalter bestaat een sterke stilistische verwantschap, die zich zelfs tot het gebruik van dezelfde motieven uitstrekt. De kunstenaar van de Physiologus was echter niet in staat de zinderende kracht van de tekeningen van het Psalter of de portretten van het Evangeliarium van Ebbo te evenaren.

Catalogus

Bern, Burgerbibliothek

Cod 318 Physiologus, Reims, abdij van Hautvillers (?), 2e kwart 9e eeuw

literatuur:

  • Steiger & Homburger 1964
  • Aken 1965, nr. 484
  • Mütherich & Gaehde 1977, p. 24, 25, nr. 16
  • New York 1979, nr. 192
  • Koehler & Mütherich 1994, p. 172-182
  • Utrecht 1996, nr. 9

Düsseldorf, Universitätsbibliothek

Ms B 113 Twee bladen met tekeningen, f. 5 en 5v, afkomstig uit een ouder handschrift uit Reims, ingebonden in een 10e eeuwse Hrabanus Maurus

literatuur:

  • Dodwell 1993, p. 66 nt 129

Epernay, Bibliotheque municipale

Ms 1 Evangeliarium van Ebo, Reims, abdij van Hautvillers, tussen 816-835

literatuur:

  • Aken 1965, nr. 481
  • Mütherich & Gaehde 1977, p. 24, nrs. 13-15
  • Van der Horst & Engelbregt 1984, p. 27-28
  • Koehler & Mütherich 1994, p. 73-84
  • Utrecht 1996, nr. 6

Oxford, Bodleian Library

Ms Douce 59 Douce Psalter, Reims, abdij van Hautvillers (?), kort na 850

literatuur:

  • Utrecht 1996, nr. 8

Parijs, Bibliothèque Nationale

Ms lat 7899 Terentius

literatuur:

  • Dodwell 1993, p. 66 nt 128

Reims, Bibliothèque municipale

Ms 7 Evangeliarium van Saint-Thierry (Hincmar evangeliarium), Reims, abdij van Hautvillers (?), ca 845-882

literatuur:

  • Reims 1978, nr. 9
  • Koehler & Mütherich 1994, p. 10-11
  • Utrecht 1996, nr. 10

Rome, Abbazzia di San Paolo fuori le Mura

Bijbel van San Paolo fuori le Mura, waarschijnlijk Reims, tussen 866 en 875

literatuur:

  • Schade 1959
  • Schade 1960
  • Gaehde 1966
  • Gaehde 1975
  • Mütherich & Gaehde 1977, p. 28-29, nrs. 42-45
  • Dodwell 1993, p. 66-67
  • Walther 2001, p. 102-103
  • Cardinali 2009

Troyes, Trésor de la Cathédrale

Ms 12 Troyes Psalter, Reims, abdij van Hautvillers (?), kort voor 850

literatuur:

  • Koehler & Mütherich 1994, p. 46-48, 136-142
  • Utrecht 1996, nr. 7

Utrecht, Universiteitsbibliotheek

Ms 32 Utrechts Psalter, Reims, abdij van Hautvillers, tussen 816-823

literatuur:

  • Goldschmidt 1892
  • Leitschuh 1894, p. 321 ev
  • Durrieu 1895
  • Tikkanen 1895-1900 (1975), p. 172-320
  • Graeven 1898
  • Hulshof 1944, p. 5-38
  • Wormald 1953
  • Engelbrecht 1965
  • Mütherich & Gaehde 1977, p. 16-17
  • Van der Horst & Engelbregt 1984
  • Utrecht 1984, nr. 98
  • Gaehde 1985
  • Utrecht 1996, nr. 1
  • Van der Horst 1996
  • Mütherich 1996
  • Walther 2001, p. 90-91
Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Ms 32, psalm 56 (detail)

Literatuur

  1. Springer 1880
  2. Janitschek 1889, p. 93, 94
  3. Goldschmidt 1892
  4. Leitschuh 1894, p. 321 ev.
  5. Durrieu 1895
  6. Tikkanen 1895-1900 (1975), p. 172-320
  7. Graeven 1898
  8. Swarzenski 1902
  9. Boinet 1913, pl. LXI-LXXVIII
  10. Boeckler 1930, p. 28-30
  11. Nordenfalk 1931, p. 225 nt 30
  12. Jones & Morey 1931
  13. DeWald 1932
  14. Nordenfalk 1938, p. 195
  15. Hulshof 1944, p. 5-38 (herdruk van het gelijknamige artikel uit: Het boek 3 (1914), p. 116-140)
  16. Wormald 1953
  17. Nordenfalk 1957 (1995), p. 62-65
  18. Tselos 1957
  19. Schade 1959
  20. Schade 1960
  21. Steiger & Homburger 1964
  22. Engelbrecht 1965
  23. Aken 1965, nrs. 481, 484
  24. Gaehde 1966
  25. Koehler 1972, p. 138-147
  26. Gaehde 1975
  27. Mütherich & Gaehde 1977, p. 16-17, 24-25, 28-29, nrs. 13-15, 16, 42-45
  28. Dufrenne 1978 (1)
  29. Dufrenne 1978 (2)
  30. Reims 1978, nr. 9
  31. New York 1979, nr. 192
  32. Van der Horst & Engelbregt 1984
  33. Utrecht 1984, nr. 98
  34. Bierbrauer & Bierbrauer 1985
  35. Gaehde 1985
  36. De Hamel 1986, p.
  37. Dodwell 1993, p. 64-67
  38. De Hamel 1994,
  39. Koehler & Mütherich 1994
  40. Utrecht 1996, catalogus nr. 1, 6-10
  41. Van der Horst 1996
  42. Noel 1996
  43. Mütherich 1996
  44. Koehler & Mütherich 1999
  45. Walther 2001, p. 90-91, 102-103
  46. Cardinali 2009