Keulen, Wallraf-Richartz-Museum, Inv. No mv 1961/32 – ms 232, p. 310 (detail)

Meester van Bartholomaeus

Noord-Nederlands paneelschilder en  boekverluchter, werkzaam tussen 1480 en 1510 als één van de meest vooraanstaande paneelschilders van Keulen. Onderhield ook banden met Arnhem. De schilder ontleent zijn naam aan het door hem vervaardigde Altaar van St. Bartholomäus, een altaarstuk dat hij vervaardigde voor de Keulse kerk St. Kolumba. Het stuk dateert uit de periode 1505 – 1510 en toont de apostel Bartolomeüs in gezelschap van de heiligen Agnes en Cecilia. Het altaarstuk wordt thans bewaard in de Alte Pinakothek in München.

München, Alte Pinakothek, middenpaneel van het Altaar van St. Bartholomäus

Tot zijn meesterwerken behoren de door hem vervaardigde miniaturen die zijn ingevoegd in het getijdenboek van Sophia van Bylant (ook genoemd het getijdenboek van Reynalt van Homoet). Hij kwam oorspronkelijk uit Utrecht of Oost-Nederland en het is mogelijk dat hij nog daar leefde toen hij deze miniaturen schilderde.

In 1959 verwierf het Wallraf-Richartz Museum te Keulen dit getijdenboek met 13 volblad miniaturen van bijzonder hoge kwaliteit. Het getijdenboek is, naar men gewoonlijk aanneemt, vervaardigd in opdracht van en voor Sophia van Bylant, vrouwe van kasteel de Doornenburg en kasteel Doorwerth. Twaalf van deze miniaturen zijn het werk van onze kunstenaar, wellicht vervaardigd in Nijmegen. De marginale decoraties zijn van de ‘Meester van Magriet Uutenham’ (omgeving Arnhem: Bethaniëklooster). De leren band is vervaardigd in de ‘leeuw-lelie-binderij’ te Nijmegen. De traditionele datering is 1475, maar een latere datering ligt misschien meer voor de hand. Of het getijdenboek overigens bestemd was voor Sophia van Bylant is omstreden. Wellicht is het gemaakt voor haar dochter Maria van Homoet.

Keulen, Wallraf-Richartz-Museum, Inv. No mv 1961/32 – ms 232, p. 188: Sophia van Bylant (of haar dochter Maria van Homoet?)

Het werk van de Bartholomaeus Meester wordt gekenmerkt door een religieuze gevoeligheid die in Frankrijk alleen door de Meester van Rohan wordt geëvenaard. De gruwelijkheid van scènes als de Doornenkroning en de Geseling in het getijdenboek van Sophia van Bylant is bedoeld om de empathie van de toeschouwer te wekken.

De meester werkte van ca 1470 tot ca 1510 in Keulen voor de orde van de Karthuisers. Volgens de oudere literatuur vervaardigde de meester zijn grote altaarstukken zonder de hulp van assistenten, en liet de meester geen navolgers na. Deze isolatie heeft men destijds verklaard door de veronderstelling dat de meester zelf ook een Karthuiser-monnik was.

In de jongere literatuur daarentegen (Zie Sotheby’s 17 juni 2003, p. 178 en Nürnberger 2001) wordt ervan uitgegaan dat de meester leiding gaf aan een aanzienlijke werkplaats met vele assistenten.

Catalogus

Keulen, Wallraf-Richartz-Museum

Inv. No mv 1961/32 – ms 232 Getijdenboek van Sophia van Bylant, Nijmegen (?), 1475 (of later), verluchting: de Meester van Bartholomaeus: 12 van de 13 miniaturen; de Meesters van Margriet Uutenham: overige decoratie

Keulen, Wallraf-Richartz-Museum, Inv. No mv 1961/32 – ms 232, p. 150: Johannes de Doper

literatuur:

  • Parijs 1949, nr. 4
  • Pieper 1959
  • Delaissé 1968, p. 51-53
  • Harthan 1977, p. 158-161, 184
  • Marrow 1979, plaat 3
  • Utrecht/New York 1989, p. 15, 245, 252, 265
  • Keulen 2001 (2)
  • Keulen 2001 (3)
  • De Hamel 2005, p.7, n.10, 42, 43, etc., pl. 22a (met foutieve nummering: 1961/31)

Londen, Sotheby’s

Catalogus 17 juni 2003 (Ritman, 3) Lot 35 Johannes von Paltz, Die himmlische Fundgrube, Keulen, 1508

literatuur:

  • König 1989, nr. 50
  • Sotheby’s 17 juni 2003 (Ritman, 3), lot 35

Literatuur

  1. Parijs 1949, nr. 4
  2. Pieper 1959
  3. Delaissé 1968, p. 51-53
  4. Harthan 1977, p. 158-161, 184
  5. Marrow 1979, plaat 3
  6. Utrecht/New York 1989, p. 15, 245, 252, 265
  7. König 1989, nr. 50
  8. Corley 2000, o.a. p. 219
  9. Keulen 2001 (2)
  10. Keulen 2001 (3)
  11. Nürnberger 2001
  12. Sotheby’s 17 juni 2003 (Ritman, 3), lot 35, p. 175-181
  13. De Hamel 2005, p.7, n.10, 42, 43, etc., pl.22a